Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4798

Datum uitspraak2001-08-21
Datum gepubliceerd2002-07-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/465
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG PRESIDENT BESTUURSRECHT Reg.nr.: Awb 01/465 Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake: A, wonende te B, verzoekster, gemachtigde mr. J.F.I. Sinack, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder. 1. Procesverloop. Bij besluit van 1 augustus 2001 heeft verweerder verzoekster aangeschreven in het pand […] […] te B niet langer in strijd met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan bedrijfsmatig dranken, etenswaren en ijs te verstrekken, waaronder begrepen de verstrekking van deze waren bij wijze van loketverkoop. Verweerder heeft verzoekster gesommeerd om binnen een termijn van veertien dagen te voldoen aan deze lastgeving. Indien daaraan niet wordt voldaan zal verzoekster een dwangsom van f 1000, - per dag verbeuren voor iedere dag dat voornoemd pand in strijd met de bestemmingsplanbepalingen in gebruik is, zulks met een maximum van f 100.000,-. Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft zij de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 20 augustus 2001 behandeld ter zitting. Namens verzoekster is haar echt-genoot C verschenen, bijgestaan door verzoeksters gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde F.R. Streng. 2. Overwegingen. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de recht-bank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover daarbij de toetsing door de president meebrengt dat het geschil in de bodemproce-dure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Verzoekster is huurster van het pand […] […] te B en zij exploiteert daarin een ijssalon, waar behalve ijs ook belegde broodjes en niet-alcoholische dranken worden verkocht. Verweerder is van mening dat deze exploitatie niet in overeenstemming is met de bestemming Detailhandel/Woondoeleinden die ingevolge het geldende bestemmingsplan „Beschermd Stadsgezicht“ op voornoemd pand rust. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze activiteiten gerangschikt dienen te worden onder horeca-activiteit. Verzoekster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het gebruik van het pand als ijssalon wel past binnen de bestemming detailhandel. De zitgelegenheid acht zij dermate beperkt dat daaraan geen zelfstandige betekenis toekomt. Subsidiair is verzoekster van mening dat de onderneming inclusief zitgelegenheid valt onder het begrip „naar aard en omvang met detailhandel vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten gerieve van het publiek“, als bedoeld in artikel 8 van de planvoor-schriften. Verzoekster verzoekt de president het bestreden besluit te schorsen. De president overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1.9 van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan „Beschermd Stadsgezicht“ wordt onder detailhandel verstaan de bedrijfsmatige verkoop (de uitstalling of aanbieding ten verkoop daaronder begrepen) en/of levering van goederen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. Artikel 1.14, 1.15 en 1.17 van deze begripsbepalingen verstaan respectievelijk onder café: een bedrijf waar men alcoholhoudende- en andere dranken gebruikt, eventueel gecombineerd met de exploitatie van zaalaccommodatie; restaurant: een bedrijf waar men maaltijden (en daarbij dranken) gebruikt, eventueel gecombineerd met de exploitatie van zaalaccommodatie; snackbar: een bedrijf waar men etenswaren (geen maaltijden) en dranken kan verkrijgen (uitsluitend loketverkoop). In artikel 8 van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden met de bestemming detail-handel met inachtneming van de op de kaart aangegeven subbestemming uitsluitend mogen worden gebruikt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven alsmede voor naar aard en omvang daarmee vergelijkbare vestigingen voor de verrichting van diensten aan of ten gerieve van het publiek. Als subbestemmingen zijn op de plankaart aangeduid kunstnijverheid en boekhandel. In artikel 9 van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden met de bestemming horeca-vestigingen met inachtneming van de op de kaart aangegeven subbestemming uitsluitend mogen worden gebruikt voor de vestiging van hotels, restaurants, café's en snackbars. Op de plankaart zijn deze vier categorieën als subbestemmingen aangeduid. Ingevolge artikel 32 van de bestemmingsplanvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en gebouwen anders te gebruiken dan in overeenstemming met de aangegeven bestemming. Naar voorlopig oordeel van de president moet uit deze opsommingen, ook in samenhang bezien, worden afgeleid dat de planwetgever specifiek heeft willen aanduiden welke activiteiten hij onder een hoofdbestemming heeft willen toelaten en welke niet, waarbij uitdrukkelijk onderscheid is gemaakt tussen detailhandel en horeca. Voor een extensieve uitleg van de gebruiksvoorschriften, zoals verzoekster bepleit, ziet de president dan ook geen ruimte. Uit de stukken blijkt dat verzoekster in september 2000 een concept-ondernemingsplan aan verweerder heeft voorgelegd voor een in het pand […] […] te vestigen zaak. De kern van de formule is verkoop van eigengemaakt (ambachtelijk) ijs, verse vruchtensappen en shakes, confiserie, koffie, thee, speciale streekgebonden nonfood producten (kwalitatief hoogstaande souvenirs) en een assortiment exclusieve tuinaccessoires. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder op 20 april 2001 heeft geconstateerd dat het pand zodanig is ingericht dat daarin horeca-activiteiten kunnen plaatsvinden, doordat er diverse dranken en etenswaren zoals baguettes, wafels en broodjes kunnen worden geserveerd en genuttigd, er ambachtelijk ijs kan worden verkocht en genuttigd, waartoe op de begane grond een zestal krukjes, een bank en een zgn. „bar“ aanwezig zijn. In verweerders aangetekende brief van gelijke datum is verzoekster erop gewezen dat het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse horeca-activiteiten zijn en dat die activiteiten in strijd zijn met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. In verweerders brief van 26/27 april 2001 is bevestigd dat de wethouder in een gesprek op 23 april 2001 concreet heeft gevraagd om de inventaris van de ijssalon zo aan te passen dat er geen sprake meer kan zijn van het nuttigen van de verkochte eet- en drinkwaren in het pand. Naar het voorlopig oordeel van de president kan uit verweerders constateringen worden afgeleid dat het bedrijf van verzoekster voldoet aan een wezenlijk kenmerk van een horeca-bedrijf, namelijk het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren teneinde deze ter plaatse te nuttigen. Verzoekster biedt daartoe ook zitgelegenheid. Dat volgens verzoekster een zelfbedieningssysteem geldt en dat met de zitgelegenheid slechts een beperkte omzet wordt behaald acht de president voor deze vaststelling niet van belang. Anders dan verzoekster stelt is niet sprake van het louter dan wel in overwegende mate verkopen en leveren van goederen aan de verbruiker. Evenmin is sprake van een vergelijkbare situatie als die van de bakkerij en de snoepwinkel met als hoofdfunctie detailhandel, waar tevens ijs wordt verkocht.De omschrijving van het feitelijke gebruik van het pand voldoet naar het voorlopig oordeel van de president tevens aan de definiëring van de subbestemming snackbar onder de hoofdbestemming horeca: een bedrijf waar men etenswaren (geen maaltijden) en dranken kan verkrijgen (uitsluitend loketverkoop). Overigens heeft verzoekster ter zitting erkend dat de onderneming thans primair gericht is op de ijsverkoop en dat de verkoop van andere (nonfood) artikelen nog niet of nauwelijks van de grond is gekomen. Dit brengt de president tot haar voorlopige conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeksters exploitatie van het pand […] […] strijdig is met de bestemming detailhandel/woondoeleinden. De president is dan ook van oordeel dat verweerder in beginsel bevoegd was om tot bestuur-lijke handhaving over te gaan. In het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster aangeschreven om in het pand […] […] te B niet langer in strijd met de bestemmingsplanbepalingen bedrijfsmatig dranken, etens-waren en ijs te verstrekken. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hieronder ook moet worden verstaan het verstrekken van dranken, etenswaren en ijs bij wijze van loketverkoop. Blijkens de gedingstukken heeft verweerder in april 2001 met verzoekster over haar bedrijfsvoering gesproken. Uit verweerders brieven van 20 april 2001 en 26 april 2001 blijkt dat verweerder verzoekster er op heeft gewezen dat het ter plaatse nuttigen van verkochte etenswaren en dranken in het pand niet is toegestaan, dat verzoekster haar bedrijfsvoering in die zin dient aan te passen en dat de portefeuillehouder slechts heeft gevraagd de zitgelegenheid te verwijderen. Deze gang van zaken duidt er naar het oordeel van de president op dat de loketverkoop van dranken, etenswaren en ijs bij verweerder niet op overwegende bezwaren stuitte en dat verweerder voornemens was deze vorm van verkoop te gedogen. Naar het voorlopig oordeel van de president staat het op gespannen voet met het vertrouwensbeginsel om bij het thans bestreden besluit zonder nadere motivering ook die loketverkoop te verbieden. Verweerders ter zitting gegeven toelichting dat men aanvankelijk verzoeksters plannen met welwillendheid is tegemoet getreden maar dat verzoekster door eigenzinnig optreden haar krediet heeft verspeeld, heeft de president vooralsnog niet kunnen overtuigen. In ieder geval is de president van oordeel dat dit onderdeel van het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering is voorzien. Om diezelfde reden zal verweerder ook nader moeten motiveren waarom de loketverkoop niet voor legalisering in aanmerking komt. Ter zitting heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de president voldoende aannemelijk gemaakt dat de criteria waaronder elders in de gemeente Veere eventueel vrijstelling kan worden verleend van de gebruiksvoorschriften, in de kern Veere niet plegen te worden toegepast omdat hier een stringent horecabeleid wordt voorgestaan. Gelet op verweerders eerdere soepele houding tegenover de loketverkoop zal ook dit onderdeel van het bestreden besluit van een nadere motivering moeten worden voorzien. Het voorgaande brengt de president tot de slotsom dat het bestreden besluit niet ongewijzigd stand zal kunnen houden in de bezwaarprocedure. Zij ziet daarom aanleiding het bestreden besluit tot na de bezwarenprocedure te schorsen voorzover het verzoekster niet is toegestaan dranken, etenswaren en ijs te verkopen door middel van loketverkoop. Van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder zou moeten afzien om handhavend op te treden tegen de verkoop van dranken, etenswaren en ijs voor consumptie ter plaatse is haar niet gebleken. Voor het overige dient het verzoek derhalve te worden afgewezen. In het voorgaande ziet de president aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van f 1.420, -, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. 3. Uitspraak. De president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg, schorst het bestreden besluit tot zes weken na verweerders beslissing op het bezwaarschrift, in dier voege dat het verzoekster niet is toegestaan dranken, etenswaren en ijs voor consumptie ter plaatse te verkopen met uitzondering van de loketverkoop; bepaalt dat de gemeente Veere aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f 225, - (tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op f 1.420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de gemeente Veere aan verzoekster. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2001 door mr. R.C.M. Reinarz als president, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier. Griffier, President, Afschrift verzonden: